Nicaragua, deel 1 - Reisverslag uit Liberia, Costa Rica van Mekongfietser - WaarBenJij.nu Nicaragua, deel 1 - Reisverslag uit Liberia, Costa Rica van Mekongfietser - WaarBenJij.nu

Nicaragua, deel 1

Blijf op de hoogte en volg Mekongfietser

30 April 2014 | Costa Rica, Liberia

NICARAGUA (DEEL 1)

Tussen de grensposten van Costa Rica en Nicaragua ligt een strook niemandsland van een kilometer die je, als je met gewone bussen reist, te voet moet afleggen. Costa Rica is het rijkste land van Midden-Amerika; Nicaragua het armste en die ene kilometer laat een wereld van verschil zien. Hoe dichter je Nicaragua nadert, hoe sjofeler het wordt. De Nicaraguaanse douanemensen zijn wel een stuk vriendelijker en loodsen je snel de grens over. Door een deur in een schutting van golfplaten(en na betalen van 1 dollar entree) kom je op het busstation – een mix van modder, stank, kraampjes, leurders met eten en drinken, geldwisselaars, veel volk en bussen. Die bussen zijn allemaal afgedankte Amerikaanse Blue Bird schoolbussen of van het leger (‘Do not stick arms out of the window.’). Zonder uitzondering versleten en krakkemikkig, maar hé, ze rijden. Ze doen wat ervan wordt verwacht: een veel te grote groep mensen van A naar B brengen.
In de bus naar Granada (een grote stad) vond ik nog net een zitplaats, maar de zitting zat los en ik schoof steeds naar voren, zodat ik telkens ongezond onderuitgezakt zat. Vorig jaar was ik geopereerd aan een hernia, en hoewel helemaal hersteld, blijft mijn rug een zwakke plek. Na een tijd rijden (heel veel nieuwe windmolens langs het Meer van Nicaragua!) kregen we een stuk slechte weg, met gaten erin. De bus bonkte onverwacht door een diep gat in de weg en meteen voelde ik door de schok een pijnlijke scheut die door mijn rug en linkerbeen schoot. Krijg ik die ellende weer opnieuw?
Naar Granada in een soort tuktuk. Dat is een brommer waarachter een overdekte zitplaats is gemonteerd. Je ziet ze veel in Bangkok. Door de pijn een helse rit.
Granada is een toeristische fuik geworden. Het is een heel oude stad met veel historische gebouwen. Met het oog op het toerisme heeft men veel van deze gebouwen gerestaureerd of opgeknapt en het resultaat is verbluffend. De laatste keer dat ik in Granada was, was in 1987 en toen zag de stad er heel anders uit. De kathedraal en oude gebouwen rond het stadspark sjofel, haveloos en waar de verf van afbladderde. En overal kogelgaten inde muren, want er is tijdens de revolutie hard gevochten tussen het regeringsleger van Somoza en sandinisten. Ook de paar hotels waren simpel uitgerust en patio’s verwaarloosd en kaal. En ik was ongeveer de enige ‘chele’ (blanke) in de hele stad.
Moet je nu komen! De stadskern sprankelt en fonkelt. Geen kogelgat meer te vinden. Een gezellig stadspark, koetsjes met paarden ervoor, kraampjes en winkels met souvenirs. Overal bling-bling. Achter de kathedraal de hoofdstraat naar het Meer van Nicaragua, tjokvol hotels, restaurants, een paar kroegen, kleurrijke patio’s vol schaduw en werkende fonteinen – een oase van rust. En wit volk.
Op zoek naar La Esperanza. Dit is een organisatie die draait op vrijwilligers uit de hele wereld, die zich inzet voor het onderwijs in de buitenwijken van Granada. Het geld komt van donaties en sponsors. Een Astense stichting (Nica-Friends) steunt deze organisatie. Kijk maar eens op hun website http//www.nica-friends.nl Ik had graag een rondleiding gehad, maar het was er zo druk dat men geen tijd voor me had. Jammer, maar ik geloofde het toch wel.
’s avonds gingen heel veel toeristen in de hoofdstraat op terrassen zitten eten en drinken. Ik stond ervan te kijken – zoveel witbollen! Een gezellige boel.. Straatartiesten erbij en de avond kon niet meer kapot. Maar toch zat ik wat weemoedig naar mijn 1 liter fles Victoriabier te staren. Dit is niet zoals een Nicaraguaanse stad werkelijk is. Granada heeft zijn originele karakter opgeofferd voor de met geld smijtende buitenlandse bezoeker, maar doet dat wel met grandeur. De wat bezorgd kijkende stadsbewoners van vroeger hebben plaatsgemaakt voor opgewekte, hardwerkende Nica’s.
Andere steden hebben hun oorspronkelijke karakter wel behouden, zoals Jinotepe of Bonanza (om dáár te komen met de bus is een regelrechte nachtmerrie van modder, onvoorstelbare wegen, om de 100 meter vastlopen en losduwen, hitte, regenwoud, ongedierte en laconiek volk dat niet anders is gewend en mij om mijn gemopper uitlachten tot ik besloot om het ook maar van de onvermijdelijke kant te zien. Bij de volgende noodstop haalde ik mijn fles rum tevoorschijn en liet hem met een grijns en schouderophalend rondgaan en werd zodoende als toch geschikt opgenomen. Vanaf dat moment deed ik mee aan de grappen en kwamen we als vrolijke, doch uitgeputte moddermannetjes in Bonanza aan).
Zouden die toeristen hier aan die terrasjes ook zoiets ondernemen? Denk het niet. De meesten komen naar Nicaragua voor antiek-links sentiment (geloof me: de Sandinisten van nu hebben hun oorspronkelijke idealen al lang overboord gekieperd en zijn net zo corrupt als de Somozisten vroeger. Daniël Ortega, de president? Niemand neemt hem nog serieus. De man verrijkt zichzelf schaamteloos en doet nauwelijks nog iets voor het gewone volk. Ja, bij verkiezingen geven ze een hoop golfplaten weg, zodat mensen een dak kunnen bouwen of repareren!).
Het toerisme bestaat verder uit nieuwsgierigheid naar het zogenaamde exotische; men wil wat tropische verrassingen. Tegenwoordig reizen de backpackers allemaal naar Ometepe, een eiland in het Meer van Nicaragua, om een van de twee vulkanen te beklimmen of om op een strand te liggen – wat nog niet zo prettig is. Die stranden zijn smerig en smal en het ernstig vervuilde meer stinkt al zolang als ik me kan herinneren. Granada ligt niet al te ver van de grens met Costa Rica of Managua en daar willen de meeste vakantiegangers uiteindelijk heen.
Moet ik me nu apart voelen, omdat ik niet met die bedoelingen hier ben? Dat mijn hoofddoel van deze reis het bezoeken van het graf van José is? José, de vader van het Nicaraguaanse gastgezin bij wie ik in 1987 zes maanden in huis woonde en waar ik om de zes jaar terugkeerde om te zien hoe het met die mensen ging. Anderhalf jaar geleden stierf hij en omdat ik toen al een ticket had gekocht voor een fietsreis door onder andere Laos (zie mijn vorige verslagen als Mekongfietser), ben ik nu pas in staat om zijn graf te zoeken. Nee, ik voel me niet anders. In Panama of Costa Rica was ik net als zij: een westerse gaperd.

De volgende dag stuitte ik, op weg naar de bushalte voor Massaya, op een processie van jongeren die een baar droegen met daarop een levensgroot Jezusbeeld die een massief houten kruis draagt. Tijdens de vastentijd wordt er overal in Nicaragua op vrijdag een processie gelopen. Men zingt religieuze liederen, bidt en via een microfoon of megafoon wordt er tot God gesproken. Ik lach er niet om, want het heeft geen zin de spot te drijven met het rotsvaste katholicisme hier. ’s Avonds zou ik in Matagalpa nog zo’n processie zien, maar die was echt groot, met duizenden mensen op de been.
Het busstation van Massaya ligt aan de rand van een enorme markt en is behoorlijk chaotisch van aard. Met een klein busje naar Tipitapa en van daar met een gewone bus naar Matagalpa.

Laat ik het eens over bussen hebben, want een busreis in Midden-Amerika is heel wat anders dan in Nederland.
Als je van comfortabel reizen houdt moet je via een reisbureau een kaartje kopen voor een directo. Dat is een luxe bus voor lange afstanden met te krachtige airco-in-één-stand, zachte stoelen, geen staanplaatsen en hij stopt op slechts een paar plaatsen.
Wil je dat niet per se, dan staan de zogeheten kippenbussen tot je beschikking. Soms schilderachtige, tot op de draad versleten oude schoolbussen uit de US. Het verdwenen profiel van de banden is een zaak voor Sherlock Holmes. De zitplaatsen waren oorspronkelijk bestemd voor twee kinderen per bank; hier zitten drie volwassenen op die banken, en vaak met volle tassen, kinderen of een beest op schoot (een big, een hond of een paar kippen). Van wie daar instapt wordt wel wat flexibiliteit verwacht.
Je stapt in en het eerste wat je ziet is een grote hendel waarmee de chauffeur het portier mechanisch open en dicht draait. Ten tweede lijkt het dashboard vaak op een altaar met heiligenbeelden of teksten als: Jezus is mijn vriend; hij beschermt mij. Of: Vertrouwen in God. Je loopt door en ziet rechts driezitsbanken en links tweezitsbanken van bedenkelijke kwaliteit. Als je geluk hebt vind je een zitplaats, anders is het staan tot een zittend iemand in je buurt uitstapt. Dan vlug gaan zitten, anders schiet iemand anders je voor en ben je te laat. De zitting is keihard, versleten en soms los. Beenruimte heb je nauwelijks, maar je mag niet klagen want je zit tenminste.
De chauffeur komt gewichtig de bus in, gaat op een erbarmelijke stoel zitten, start de motor en stapt weer uit voor nog een kop koffie of om de wedstrijd gisteren tussen de plaatselijke Ajax-Feyenoord met een stel makkers te analyseren - voor het gemak maar vergetend dat hij een baan heeft.
Eindelijk wordt het portier dichtgeklatst en vertrekken we. Bij de eerste bocht naar links schuiven we een halve meter naar rechts dankzij die kale banden en iedereen prevelt alvast een schietgebedje. Na honderd meter rijden stopt de bus en stappen er mensen in die moeten blijven staan in het gangpad. Na weer honderd of tweehonderd meter verder opnieuw stoppen voor een lading passagiers. De staanders schuiven naar achteren. Vijftig meter verderop staat een dikke vrouw onder een boom te wenken. Moet ook mee. En zo gaat dat de hele reis door tot de bus tot de nok toe vol zit met mensen.
De bijrijder gaat het reisgeld innen en probeert zich door de menigte te wringen. Dat lukt niet echt en daarom klimt hij uit een raam van de rijdende bus om door het volgende raam weer naar binnen te glippen. Zo kan hij de hele bus door. Plotseling denk ik terug aan 1987 toen er in Nicaragua een groot gebrek aan bussen was. Die waren dan zó vol dat je met elf mensen op één vierkante meter stond en je bijna doodgedrukt werd door forse boezems, massieve toeptafels van achterwerken of messcherpe ribben. Soms hing je buiten de bus, wat wij treeplankzeilen noemden. Ik heb zelfs een keer met drie mensen op de voorbumper gestaan met mijn nagels diep achter het rubber van de voorruit geklauwd en een hand om de ruitenwisser en maar hopen op een goeie reis zonder teveel hobbels. Zo nu en dan klom je op het dak. In de steden was dat verboden, maar op het platteland liet men dat oogluikend toe. Zat je tussen tassen, zakken, beesten, fietsen, gereedschap, trapnaaimachines en noem maar op. En je moest verrekte goed opletten, want een laaghangende tak zwiepte je zo van de bus af.
De reis is niet duur en als ik een biljet geef krijg ik wisselgeld terug uit diverse buisjes waar munten boven worden ingeduwd en onder uitgeschoven.
In de bus is het, ondanks de drukte, best gezellig. De radio staat aan en de deuntjes zijn melancholisch dwepend of uiterst swingend. Sommige passagiers zitten onophoudelijk op hun mobieltje te staren, maar veel mensen kletsen met elkaar en regelmatig begint men een praatje met mij om te weten wie ik ben, waar ik vandaan kom, waar ik heen ga, wat ik van hun land vind en vooral: of ik getrouwd ben en kinderen heb. Dát vinden ze erg belangrijk. Als ik dan een ontkennend antwoord geef zeggen ze vaak zoiets als: dan maar eens achter een van onze vrouwen aan – heb je zo kinderen. Ik beloof dat ik mijn best zal doen.
Er moet iemand uit de bus en het geduw, gewring, getrek en gevloek vangt aan. Na een eeuwigheid staat de persoon buiten en moet nog een tas hebben die op het dak op een hoop onder een net ligt. De bijrijder klimt omhoog, maakt het net met veel touwen los en na veel zoeken vindt hij de tas helemaal onderaan en dee eigenaar krijgt die netjes aangereikt. Het net wordt weer vast gemaakt en even later karren we weer verder. In de tussentijd heeft een schare verkopers van etenswaren en koele drankjes bezit genomen van de bus (‘tortillas! pasteles! gallo pinto! tamales! gaseosas! frèècoo! Dat laatste verdient een uitleg. Frèècoo is refresco en dat is meestal een zelfgemaakte vruchtendrank in dichtgeknoopte plastic zakjes met een paar ijsklontjes erbij. Je bijt een hoekje uit de zak en zuigt zo je mango-, ananas-, meloen- of welke ander fruitsapje dan ook uit het zakje). Als de bus aanrijdt stappen ze gauw uit. Een enkeling is te laat en stapt doodgemoedereerd bij de volgende stop uit. Niks aan de hand.
Soms staat er een vertegenwoordiger op en vraagt luid schreeuwend het woord. Vroeger sleet zo iemand bidprentjes, frutsels of kammen, tegenwoordig zijn vitaminepillen populair. Iedereen begint te zuchten als zo’n dealer begint te orakelen, want praten als Brugman kunnen die gasten! Na een luidruchtige preek van een uur wordt het wondermiddel getoond en iedereen krijgt, als je wil, een busje met vitaminepillen. Mag je bekijken. Als de sjacheraar terugkomt kun je het busje teruggeven of kopen. In Holland gebeurt dit niet, maar overal in Midden-Amerika zie je deze verkopers. Overal is handel uit te puren en geef ze eens ongelijk. Een sociaal vangnet bestaat daar niet, dus als je geen werk hebt is er nog altijd dit soort straathandel. Ik heb er geen moeite mee en vaak koop ik ook wat te eten of drinken onderweg (en word er nooit ziek van).
Panne is geen onbekend verschijnsel hier. Een oververhitte of haperende motor of een klapband. De chauffeur en zijn helper ontpoppen zich als monteurs vol improvisatietalent. Ik heb meerdere malen zoiets meegemaakt en elke keer weer sta ik versteld hoe ze zo’n wrak weer aan de praat krijgen. Een band verwisselen is een hele heksentoer. Om de bouten los te draaien gebruiken ze een kruissleutel die met een ijzeren buis wordt verlengd en waar iemand op gaat staan wippen. Het gepiep van de bouten dringt door merg en been. Een volle bus opkrikken valt ook niet mee. De reserveband onder de bus vandaan halen evenmin. Die hangt aan een ketting en een plaatje ijzer. Die ketting wordt los gedraaid tot de band met een plof op de grond valt. De banden worden gewisseld, de goede aan de as en de platte onder de bus. Opnieuw gepiep van de bouten en dan is het hopen dat de reserveband niet óók plat is. Gassen maar weer. Vaak ligt een tweede reserveband achter in de bus of op het dak. Dat geeft op het eerste gezicht niet veel vertrouwen in de staat van de banden, maar meestal valt dat wel mee. En als we stranden met drie platte banden dan is daar tegenwoordig het mobieltje, waarmee een andere bus wordt opgeroepen om de passagiers mee te nemen, of voor een band waar nog lucht in zit.
Had ik de staat van de wegen al genoemd? Meestal een goed wegdek, totdat het regenseizoen aanbreekt. De slagregens veroorzaken gaten in de wegen, die zich met water vullen zodat je niet ziet hoe diep ze zijn. Door er overheen te bonken wordt zo’n gat dieper en breder en de weg almaar slechter. Soms kun je gewoon niet harder rijden dan 30-40 km per uur en moet je om de gaten heen laveren. De randen van de wegen zijn gerafeld en als je van de weg af raakt, loop je kans dat je door die rafels een lekke band krijgt.
Wat ik erg opvallend vind, is de bar slechte toestand van de eerste weg na een grensovergang. Wat is dat toch? Ik stapte na de Panamese grens in een Costa Ricaanse bus (de allerslechtste bus van heel het land, met gaten in de vloer, losse zittingen, rammelende wanden, geen ruiten en een stoïcijnse chauffeur) en werd ruim 15 km door elkaar gehusseld over een onverharde weg vol gaten, sporen, rotsblokken en stof tot we een goede weg opdraaiden. Ook in Nicaragua in het begin een rotweg en ik kan me nog herinneren dat ik ooit in Honduras net na de grens in Danli uit een bus stapte met maagkrampen van het gehots. Een soort van waarschuwing? Draai om, nu het nog kan! Of juist een aanmoediging: laat je niet afschrikken en wees welkom.

Matagalpa, een stad met veel koffieplantages in de nabijgelegen bergen. Vlak voor de stad veel finca’s waar de geoogste rode koffiebessen worden verspreid over grote droogvloeren, liefst in de volle zon. Om gisting te voorkomen worden ze regelmatig gekeerd met een plank aan een lange lat, die als een soort sneeuwschuiver de bessen in rijen omwoelt. Na ongeveer vier weken zijn de bessen nagenoeg droog. De buitenkant is nu bruin en broos en de koffiebonen zitten er los in. In een machine worden schil, vruchtvlees en hoornschil verwijderd.(Vroeger verbrandde men dit, wat een enorme rookontwikkeling met zich meebracht.) Het vlies om de bonen wordt niet verwijderd. De bonen worden nu opgeslagen onder constante omstandigheden tot zowat een jaar. Vlak voor de export worden de koffiebonen ontdaan van vlies en hebben een blauwe kleur. Het branden en malen van de bonen geschiedt vlak voor de koffie vacuüm wordt verpakt.

Ik ben veel in Matagalpa geweest, een typische, overzichtelijke Nicaraguaanse stad. Een centrum met een kathedraal, een stadspark, kantoren, banken, winkels, hotels en daaromheen woonwijken. Na zoveel jaren van afwezigheid kende ik de stad in eerste instantie niet meer terug . Vanaf het busstation wilde ik meteen naar het centrum lopen, want ik wist daar nog een heel aardig hotelletje, niet te duur en toch comfortabel. Pas na een half uur zoeken vond ik eindelijk de weg naar het centrum – en die liep vrij steil omhoog. Daar had je het plein voor de kathedraal. Ik moest de eerste of tweede straat links van de kerk hebben, maar hoe ik ook zocht: geen hotel. Zeker afgebroken. Nu maar iets anders zoeken. Pas na een tijdje vond ik, op aanraden van een agent, in het centrum een hotelletje dat wat van de weg af lag. Spotgoedkoop en toch een eigen appartement met badkamer.
Tegen de avond stuitte ik tijdens een wandeling op de al eerder vernoemde processie en dat was geen klein bier. Duizenden biddende, zingende en knielende mensen. Heb er een paar foto’s van gemaakt.
Morgen ga ik naar La India, het dorp waar mijn vroegere gastgezin nu woont. Ik kom in de buurt van mijn hoofdbestemming van deze reis: het graf van José, de gestorven vader van dat gezin en een goede vriend van me.








Reageer op dit reisverslag

Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley

Mekongfietser

Actief sinds 23 Okt. 2012
Verslag gelezen: 1858
Totaal aantal bezoekers 7742

Voorgaande reizen:

27 Februari 2014 - 27 Maart 2014

Nog niet weg

23 Oktober 2012 - 31 December 2012

Mijn eerste reis

Landen bezocht: